Home
Kort na de inval van de Perzen in Syrië deden ook de volkeren die in het oostelijke balkan gebied en het zuiden van Rusland woonden diverse invallen. Zosimus schreef hierover:
'In de tussentijd lieten de Borani, de Gothi, de Carpi, en de Urugundi, volkeren die zwerven op de Ister, geen deel van Italië of Illyricum ongemoeid maar verwoestten alles zonder enige tegenstand. De Borani probeerden over te steken tot in Asia wat hen gemakkelijk lukte met de hulp van diegenen die aan de Bosphorus woonden. Zij voorzagen hen van boten, meer uit angst dan uit goede wil en wezen hen de weg tijdens de oversteek. Zij werden voorheen bestuurd door hun eigen koningen, die een erfelijke opvolging hadden bewerkstelligd, en hadden de Scythen altijd buiten Asia gehouden, hetzij uit respect voor de Romeinen, uit noodzaak vanwege de handel of uit dankbaarheid voor de jaarlijkse giften die zij kregen van hun koning. Maar nu de Koninklijke lijn was uitgestorven en de regering in handen was gevallen van slechte en waardeloze individuen gaven zij zich over aan hun angst en gaven de Scythen een vrije doorgang naar Asia, zij vervoerden hen zelfs in hun eigen schepen. Terwijl de Scythen aan het plunderen sloegen trokken de bewoners van de zeekust van Pontus zich terug in de versterkte steden in het binnenland. De Scythen vielen Pityus aan welke stad was omgeven door een sterke muur en een handige haven had. Maar Successianus, die het bevel had over het leger aldaar, wist de stad zo goed te verdedigen dat de barbaren verliezen begonnen te lijden. Toen dit bekend werd in de naburige steden kwamen zij te hulp en doodden samen zoveel Scythen dat deze op de vlucht sloegen. Zij haastten zich terug naar hun schepen en probeerden na veel verliezen te hebben geleden in de slag om Pityus met veel gevaar terug te komen naar hun thuisland. Dus de bewoners uit de omgeving van de Euxine zee, die hun overleving te danken hadden aan het optreden van Successianus, waren bevrijd van de greep van de Scythen zolang zij niet terug kwamen. Maar terwijl Valerianus Successianus tot pretoriaans prefect bevorderde en met hem overleg pleegde over het herstel van Antiochia zochten de Scythen schepen van de Bosphorans en staken wederom de straat over. De bewoners aan de overkant namen deze keer de schepen in en lieten niet toe dat de Scythen wederom terug konden naar huis zoals zij eerder hadden gedaan. De Scythen gingen in plaats daarvan richting Phasis waar een tempel staat van Diana genaamd Phasiana naar de stad en het paleis van koning Aeeta. Na een mislukte poging de tempel te nemen gingen zij rechtstreeks naar Pityus. Na daar het fort te hebben genomen en het garnizoen te hebben verslagen trokken zij verder. Omdat zij een grote vloot hadden stopten zij alle gevangenen die een riem konden vasthouden op de schepen en zeilden met gunstig weer in de richting van Trapezus. Dit is een grote dicht bevolkte stad die verdedigt werd door 10.000 man bovenop de gewone bezetting. Toen zij de belegering van de stad begonnen hadden zij nooit gedacht dat zij dit met succes zouden afronden omdat de stad omgeven was door 2 muren. Maar zij zagen dat de soldaten gewoon waren aan luieren en dronkenschap en dat zij in plaats van constant op wacht te staan altijd op zoek waren naar plezier en losbandigheid. Zij plaatsten dus tegen de muur bomen die zij speciaal gereed hadden gemaakt en klommen in de nacht over de muur de stad in. De soldaten in de stad waren geschokt door deze plotselinge en onverwachte aanval. Sommigen wisten de stad te ontsnappen terwijl de rest werd afgeslacht door de vijand. Op deze manier de stad in handen gekregen hebbende kwamen de barbaren in het bezit van een ongelofelijke hoeveelheid geld naast een groot aantal slaven want bijna alle bewoners uit de omgeving hadden hun toevlucht genomen in de stad omdat deze zo goed versterkt was. Nadat zij alle tempels, huizen en alles wat de stad zo mooi en rijk had gemaakt hadden vernield en het omliggende platteland hadden geplunderd keerden zij naar huis terug met een groot aantal schepen. Toen de naburige Scyten de veroverde buit zagen wilden zij ook een dergelijke onderneming beginnen. Voor dat doel maakten zij een vloot in gereedheid waarbij hun gevangenen en andere uit noodzaak aan hen verbonden volkeren moesten meehelpen. Het lukte hen niet de route te nemen zoals de Borani hadden gedaan omdat het een lange en gevaarlijke route was en zij dan langs de gebieden kwamen die reeds geplunderd waren. Zij voeren daarom uit in de winter en lieten de Euxine zee aan hun linkerzijde en aan de rechterzijde de Ister, Tomes en Anchialus, terwijl hun landstrijdkrachten zo snel mogelijk langs de kust oprukten. Zij arriveerden bij het meer van Phileatina, welke is gelegen ten westen van Byzantium nabij de Pontus. Hier merkten zij dat de lokale vissers zichzelf en hun boten hadden verstopt. Zij kwamen met hen tot een overeenkomst waarbij de vissers hun landstrijdkrachten aan boord zouden nemen en op deze wijze de straat tussen Byzantium en Chalcedon zouden passeren. Ondanks dat er een garnizoen lag vanaf Chalcedon tot aan de tempel die aan de ingang van de Pontus lag en die sterk genoeg was om de barbaren te kunnen stoppen marcheerden een deel van deze troepen weg onder het mom dat zij een generaal moesten ontmoeten die de keizer had gestuurd. Anderen waren zo bang dat toen zij hoorden van de komst van de barbaren zij met haastige spoed vluchtten. De barbaren staken over en namen Chalcedon zonder tegenstand in en kwamen zo in het bezit van een overvloed aan geld wapens en proviandering. Van daar marcheerden zij naar Nicomedia, een grote stad bekend om haar weelde. Hier stonden de barbaren versteld van de grote hoeveelheid waardevolle dingen die zij vonden ondanks dat de meeste inwoners waren gevlucht met alle bezittingen die zij mee konden nemen. Zij gaven veel eerbetoon aan Chrysogonus die hen eerder had geadviseerd om naar Nicomedia te gaan. Toen zij Nicaea, Cius, Apamaea, en Prusa hadden overompeld en deze plaatsen op dezelfde manier hadden behandeld trokken zij richting Cyzicus. Maar de rivier Rhyndacus was zo buiten haar oevers getreden door de hevige regens dat zij haar niet konden oversteken en moesten terug trekken. Zij staken toen Nicomedia en Nicaea in brand en laadden al hun buit op wagens en schepen en begonnen aan hun terugreis naar huis waarmee hun 2e inval eindigde'.
Ook de schrijver
Jordanes schreef over deze gebeurtenissen: 'Terwijl hij [Gallienus] zich overgaf aan allerlei luxe en weelde scheepten Respa, Veduc en Thuruar, leiders van de Gothen zich in en zeilden de Hellespont over naar Asia. Hier vernietigden zij veel grote steden en staken de beroemde tempel van Diana te Ephesus in brand welke door de Amazones was gebouwd. Toen zij uit de buurt van Bithynia werden verjaagd vernielden zij Chalcedon welke stad Cornelius Avitus naderhand enigszins herstelde. Maar tot op de dag van vandaag, ondanks dat het gelegen is naast de koninklijke stad, vertoond het nog de tekenen van verwoesting als getuige voor het nageslacht. Na hun succes staken de Gothen wederom de Hellespont over beladen met buit en keerden terug langs dezelfde weg waarlangs zij Asia waren binnen gekomen waarbij zij onderweg Troy en Ilium plunderden. Deze steden, die net een beetje hersteld waren van de beroemde oorlog met Agamemnon, werden dus opnieuw verwoest door het vijandige zwaard. Nadat de Gothen Asia verwoest hadden viel Thracia ten offer aan hun wreedheid. Want zij vielen daar binnen en vielen Anchiali aan, een stad aan de voet van de Haemus en niet ver van de zee. Sardanapalus, koning van de Parthen, had deze stad lang geleden gebouwd tussen de inlaat van de zee en de baai van Haemus. Er wordt gezegd dat zij daar enkele dagen zijn gebleven en genoten van de warme bronnen die ongeveer 12 mijl van Anchiali lagen. Deze ontspringen daar uit de diepte en van de ontelbare warme bronnen in de wereld worden zij beschouwd als de meest beroemde en speciaal bekend om hun helende kracht'.
Valerianus maakte Succesianus, die bij Pityus zo dapper had gestreden tegen de Scythen, zijn pretoriaanse prefect. Samen met hem zal hij nadat hij in het oosten was aangekomen het leger op orde hebben gebracht en versterkt. Om een hernieuwde Perzische aanval vanuit het zuiden te kunnen weerstaan zullen meer troepen langs de Eufraat en naar het zuiden van Syrië zijn verplaatst. Om deze troepen van geld te kunnen voorzien is waarschijnlijk reeds in de loop van 254 een tweede munthuis geopend waarvan de lokatie eigenlijk nog steeds niet zeker is. Dit munthuis wordt wel toegeschreven aan Emesa, Cyzicus en Samosata. Göbl sprak in navolging van Alföldi duidelijk zijn voorkeur uit voor Samosata omdat tijdens de Perzische aanval van 260 de betaalmeester Macrianus daar gevestigd was [Petrus Patricius]. Dit hoeft niet te betekenen dat dit in de jaren daarvoor ook zo was of dat er een munt was gevestigd. Volgens de 'Res Gestae Divi Saporis' werd Samosata kort na de gevangenneming van Valerianus ook ingenomen. Een muntslag zoals die bekend is uit deze tijd kan dan zeer moeilijk in Samosata geplaatst worden. Verder ligt Samosata nogal noordelijk en kan het leger aldaar, te Zeugma en de kleinere omringende plaatsen van geld zijn voorzien vanuit Antiochië. Het lijkt logischer dat de tweede munt meer naar het zuiden was gelegen bijvoorbeeld te Emesa. Van hier uit konden de legerplaatsen Raphanaea en Danaba van geld worden voorzien en via de woestijnstad Palmyra ook de zuidelijke militaire posten langs de Eufraat zoals Dura Europos en Circesium. Een hernieuwde aanval van de Perzen kwam uiteindelijk ook wederom via het zuiden. In 256 belegerden de Perzen Dura Europos, namen de stad in en aansluitend werd deze door hen verwoest. Ook veroverden zij Circesium langs de Eufraat. Valerianus wist de Perzen deze keer tegen te houden, Shapur maakt in zijn 'Res Gestae Divi Saporis' dan ook geen melding van deze gebeurtenissen. Mogelijk is de jonge prins Valerianus II aanwezig geweest in het oosten toen de Perzen werden tegengehouden na de vernietiging van Dura Europos. Er bestaan namelijk aardig wat munten op zijn naam die betrekking hebben op het leger en de zogenaamde overwinningen op de Parthen waarmee natuurlijk de Perzen werden bedoeld.
Onder twee antoniniani op naam van Valerianus II. De ene door Göbl toegeschreven aan Antiochia en de andere aan Samosata. Ik noem deze liever de onbekende munt 1 maar heb een voorkeur om deze in Emesa te plaatsen. Beiden munten vertonen op de keerzijde een overwinnings tafereel gekoppeld aan de jonge Valerianus II. Mogelijk was de jonge prins in het oosten bij zijn grootvader toen de Perzen rond 256 werden tegengehouden in de buurt van Dura Europos en Circesium. |
|
Emesa, Antoninianus geslagen op naam van Valerianus II. Voorzijde: Portret van de jonge prins naar rechts met stralenkroon, gekleed in een mantel. Tekst: VALERIANVS NOBIL CAES (Valerianus nobilisimus Caesar). Keerzijde: de jonge prins Valerianus II naar links in militaire kleding met schild en lans. Met de rechterhand houd hij een krans boven een tropeum gemaakt van buitgemaakte oosters aandoende wapens. Tekst: PRINC IVVENTVTIS (principi iventutis). |
|
Antiochië, Antoninianus geslagen op naam van Valerianus II. Voorzijde: Portret van de jonge prins naar rechts met stralenkroon, gekleed in een mantel. Tekst: P LIC COR VALERIANVS CAES (Publius Licinius Cornelius Valerianus Caesar). Keerzijde: aan de rechterzijde de jonge prins Valerianus II naar links in militaire kleding met lans. In de rechterhand presenteerd hij een wereldbol aan de godin Victoria die hem een overwinningskrans aanreikt. Tekst: VICTORIA PART(ica). |
In de loop van 260 lanceerden de Perzen nieuwe aanvallen. Zij kwamen deze keer niet via het zuiden langs de Eufraat maar via het noorden van Mesopotamië en belegerden Carrhae en Edessa. Valerianus probeerde hen met een leger van ca. 70.000 man tegen te houden maar leed zware verliezen. Hij knoopte onderhandelingen aan met Shapur maar toen hij hem waarschijnlijk rond juni 260 in de buurt van Edessa ontmoette werd hij gevangen genomen waarschijnlijk samen met zijn pretoriaanse prefect Successianus en nog een groep hoog geplaatste personen waaronder legeraanvoerders en senatoren. In de 'Res Gestae Divi Saporis' staat deze campagne als volgt beschreven:
'In de derde campagne, toen wij Carrhae en Urhai [Edessa] aanvielen en wij Carrhae en Urhai [Edessa] belegerden, marcheerde Valerianus Caesar tegen ons. Hij had een leger van 70.000 man bij hem afkomstig uit Germania, Raetia, Noricum, Dacia, Pannonia, Moesia, Istria, Hispania, Mauritania, Thracia, Bithynia, Asia, Pamphylia, Isauria, Lycaonia, Galatia, Lycia, Cilicia, Cappadocia, Phrygia, Syria, Phoenicia, Judaea, Arabia, Mauritania, Rhodes [Lydia], Osrhoene (?), en Mesopotamia. En voorbij Carrhae en Edessa hadden wij een grote veldslag met Valerianus Caesar. Wij namen met onze eigen handen Valerianus Caesar en de anderen gevangen. Aanvoerders van het leger, de praetoriaanse prefect en senatoren; we namen hen allen gevangen en deporteerden hen naar Perzië. En Syria, Cilicia en Cappadocia staken wij in brand, vernielden en plunderden wij. In die campagne veroverden wij op het Romeinse rijk de stad Samosata, Alexandria aan de Issus, Katabolon, Aigaei, Mopsuestia, Mallos, Adana, Tarsus, Augustinia, Zephyrion, Sebaste, Korykos, Anazarba ([Agrippiada]), Kastabala, Neronias, Flavias, Nicopolis, Epiphaneia, Kelenderis, Anemourium, Selinus, Mzdu [Myonpolis], Antiochia, Seleucia, Dometioupolis, Tyana, Caesarea [Meiakarire], Comana, Kybistra, Sebastia, Birtha, Rhakoundia, Laranda en Iconium. Bij al deze 36 steden ook de omgeving. En de mannen uit het Romeinse rijk van niet Iraanse afkomst deporteerden wij. Wij plaatsten ze in het rijk van Perzie, Parthia, Khuzistan, in Babylonia en in andere landen waar er domeinen waren van onze vader, grootvader en onze voorouders. Wij zochten vele anderen landen uit om te veroveren en wij kregen roem voor onze heldhaftigheid. Deze veroveringen hebben wij niet op schrift gesteld buiten de hiervoor genoemde. Wij hebben opdracht gegeven dit op te schrijven zodat wie er na ons komt zal weten van onze faam, heldhaftigheid en macht'.
Zosimus schreef over deze gebeurtenissen: 'In de tussentijd had Valerianus gehoord van de ongeregeldheden in Bithynia [invallen van de Goten]. Vanwege zijn wantrouwen wilde hij de verdediging niet overlaten aan zijn generaals. Daarom zond hij Felix naar Byzantium en ging zelf vanuit Antiochia naar Cappadocia. Nadat hij wat aan schadebeperking had gedaan in elke stad die hij aan deed ging hij terug naar huis. Maar toen overviel de pest zijn leger en maakte zeer veel slachtoffer precies in de tijd dat Shapur een aanval inzette in het oosten en een groot deel in zijn macht kreeg. In de tussentijd werd Valerianus zo verwijfd en slap dat hij vreesde of hij ooit nog uit deze slechte situatie zou komen en had de oorlog willen afkopen met geld als Sapor zijn gezanten niet had terug gestuurd. Deze wenste dat Valerianus in eigen persoon met hem zou komen praten over de zaken die hij wenste te regelen waaraan hij onvoorzichtig gehoor gaf. Hij ging met een klein gevolg naar Sapor om te onderhandelen over vrede maar werd gevangen genomen door de vijand en sleet zijn laatste dagen in gevangenschap als een slaaf tussen de Perzen waardoor de Romeinse naam voor altijd te schande was gemaakt'. Ook Petrus Patricius vermeld dat Valerianus de vrede wilde kopen van Shapur: 'Valerianus was beducht voor een Perzische aanval toen zijn leger, speciaal de Moren, was besmet geraakt met de pest. Hij bracht een formidabele hoeveelheid goud bijeen en zond onderhandelaars naar Shapur in de hoop om de oorlog te beeindigen door middel van deze gulle gift. Shapur had gehoord van de uitbraak van de pest en was opgetogen door het verzoek van Valerianus. Hij liet de onderhandelaars wachten en zond ze vervolgens zonder succes terug waarna hij onmiddelijk de achtervolging inzette'.
Zonaras beschreef deze laatste gebeurtenissen met de Perzen als volgt: 'Vervolgens liepen de Perzen onder Shapur Syria onder de voet, plunderden Cappadocia en belegerden Edessa. Valerianus treuzelde om zijn vijanden te gaan bevechten. Toen hij echter hoorde dat het leger vanuit Edessa de barbaren met success had aangevallen en een aanzienlijk aantal had gedood en gevangen genomen hervond hij zijn moed en vertrok met een leger om de Perzen te gaan bevechten. De Perzen, die in aantal ver in de meerderheid waren, omsingelden de Romeinen waarbij een groot deel sneuvelde, sommigen vluchtten en Valerianus werd gevangen genomen met zijn gevolg en afgevoerd naar Shapur. Nu dat hij meester was van de keizer dacht Shapur dat hij de baas was over alles. En zo wreed als hij al was, nog erger werd hij hierna. Dit is de wijze waarop Valerianus gevangen werd genomen door de Perzen, zoals opgetekend door sommige auteurs. Anderen zeggen dat Valerianus met opzet zich aan de Perzen had onderworpen omdat toen hij op de vlucht sloeg richting Edessa er hongersnood uitbrak onder zijn soldaten. Zij werden daardoor opstandig en wilden de Keizer vermoorden. Uit angst voor de opstand onder zijn eigen soldaten vluchtte hij naar Shapur zodat hij niet het slachtoffer werd van zijn eigen mensen. Hij gaf niet alleen zichzelf over maar eveneens dat deel van de troepen welke hij nog commandeerde. Zij werden niet afgeslacht maar enkelen wisten nog te vluchten en slechts een paar werden gedood. Of de Keizer nu tijdens gevechten werd gevangen of dat hij zich vrijwillig had overgegeven hij werd door Shapur oneervol behandeld. Na dit voorval vielen de Perzen hernieuwd aan en namen de stad Antiochia in aan de Orontes en Tarsus, de meest belangrijke steden in Cilicia en Caesarea in Cappadocia. Caesarea was een stad met ongeveer 400.000 inwoners en was niet eerder veroverd. De inwoners hadden dapper stand gehouden onder leiding van Demosthenes totdat een dokter werd gevangen genomen die zo gemarteld werd dat hij een plek verraadde waardoor de Perzen de stad konden nemen en iedereen doodden. Generaal Demosthenes werd door Perzen omsingeld die orders hadden hem levend gevangen te nemen. Hij besteeg zijn paard en wist zich met zijn zwaard een weg te banen tussen de Perzen door waarbij hij vele neersabelde. Hij wist met succes de stad te ontvluchten. De Romeinen die na de nederlaag tegen de Perzen waren gevlucht riepen ene Callistus [=Ballista] uit tot hun aanvoerder. Hij wist de Perzen bij verrassing aan te vallen die zorgeloos plunderend rondtrokken en geen enkele tegenstand meer verwachtten. Hij doodde een groot aantal van hen en overwon Shapurs dappere jonge mannen met al hun rijkdommen. De geschrokken Shapur trok zich terug en nam Valerianus met hem mee die mishandeld en bespot in Perzie stierf. Niet alleen Callistus deed goed werk tegen de Perzen maar ook een Palmyreen genaamd Odenathus die een medestander van de Romeinen was doodde een groot aantal Perzen welke hij aanviel toen zij zich terug trokken naar hun eigen land langs de Eufraat. Gallienus maakte hem in ruil daarvoor aanvoerder van het oosten'.
Het relaas van Georgius Syncellus lijkt veel op dat van Zonaras en lijkt ook te impliceren dat Valerianus zich uit angst heeft overgegeven aan Shapur maar het deel van de gevangenneming is wat onduidelijk omschreven: 'Waarlijk brak onder het Romeinse leger in Edessa hongersnood uit en oproer. Valerianus begon zich zorgen te maken over een nieuwe strijd, hij begaf zich naar de wispelturige Perzische potestaat Shapur, en gaf daarbij de resten van zijn verschenen leger prijs. De Romeinen die ternauwernood konden ontsnappen kwamen samen voor overleg over het gebeurde waarvan sommigen niets meer wilden wagen en wilden vluchten, waarna Shapur onmiddellijk het belangrijke Antiochia overviel. Tarsus in Cilicia en Caesarea in Cappadocia gingen verloren. Verder wilden de Perzen Pompeiopolis ad Mare buit maken van welke [stad] men aannam in zwakke staat [van verdediging] te zijn, zij konden zorgeloos Lycaonia aanzienlijk verwoesten. Callisto [Callistus of Ballista], door de gevluchte Romeinen aangesteld tot dux [aanvoerder], stortte zich in de vroege ochtend onverwachts op hen met een goed uitgerust leger. Hierop verzamelde Shapur zijn leger en talrijke gevangenen, bij Sebasten en Coricum kwamen zij samen, er werden 3000 Perzen vernietigd. Hierdoor ontstemd geraakt trok Shapur zich gehaast en ijlings terug, Valerianus verbleef tot aan zijn dood in handen van de Perzen. Verder legde Odenathus, een Palmyreens man van aanzien en een bondgenoot van de Romeinen persoonlijke moed aan de dag. Hij bleef de Perzen die langs de Eufraat terugkeerden [naar hun land] hardnekkig opjagen en aanvallen en gunde ze geen rust. Hiervoor werd hij door Gallienus bevorderd tot dux [aanvoerder] van het Oosten. In Phoenicia keerde het gezag weer terug na een tamelijk groot oproer onder de Romeinen'.
Een hele andere kijk geeft de Arabische kroniek van Se'ert: 'In het elfde jaar van zijn regering viel Shapur, de zoon van Ardashir, de gebieden binnen van de Romeinen. Hij bleef daar een lange tijd en vernietigde veel steden". [Dit is een verwijzing naar de zogenaamde tweede campagne van Shapur in 252/253.] De schrijver vervolgt gelijk daarna met de derde campagne: "Hij versloeg keizer Valerianus en nam hem mee als gevangene naar het land van de Nabataeans. Eenmaal daar kreeg Valerianus te maken met depressies en stierf. De vaders (bischoppen), die de vervloekte Valerianus had verbannen, keerden vervolgens terug naar hun bisschoppelijke steden. Shapur verliet het gebied van de Romeinen en nam gevangenen met hem mee die hij vestigde in het land van Irak, Susiana, Perzie en in de steden die door zijn vader waren gebouwd. Hij bouwde ook drie nieuwe steden en gaf hen namen die afgeleid waren van zijn eigen naam. Een was in het land van de Maisan en werd Sod Shapur genoemd [Deir Mahraq]. De tweede, in Perzie, heet tegenwoordig nog steeds Shapur. Hij herbouwde Gunde-Shapur welke vervallen was geraakt en noemde het Anti-Shapur, een woord half Grieks en half Perzisch, wat betekend: jij bent Shapurs gelijke. Hij bouwde een derde stad aan de oever van de Tigris genaamd Marw Habor [Ukbara en omgeving]. Deze steden werden bevolkt door zijn gevangenen die er huizen kregen en land om te bewerken. De Christenen vermeerderden ook in Perzie, zij bouwden kerken en kloosters. Onder hen bevonden zich priesters die gevangen waren genomen in Antiochia. Zij koloniseerden Gunde-Shapur en kozen Azdaq [=Hierax?] van Antiochia als hun bisschop. Zijn verkiezing was te danken aan het overlijden van Demetrianus, de patriarch van Antiochia, die ziek werd en stierf. Voor deze tweede periode van verbanning en na de eerste periode van verbanning was Paul van Samosata patriarch geworden van Antiochia. Zijn biografie is opgeschreven door Daniel Ibn Mariam'.
Een andere Oosterse bron is Tabari: 'Toen ging hij (Shapur) van daar uit (Nisibis) naar Syria en Romeins Anatolia en veroverde een groot aantal steden. Men zegt dat Cilicia en Cappadocia onder de gebieden vielen welke hij veroverde en dat hij een koning belegerde die aanwezig was in Anatolia genaamd Valerianus in de stad Antiochia, hem gevangen nam en hem mee nam samen met een grote groep die met hem samen was en vestigde hen in Gunde-Shapur. Er wordt gezegd dat hij Valerianus dwong om de dam bij Sostar te bouwen met een breedte van duizend cubits. De Romein had het gebouwd met een groep die hem door de Romeinen was gezonden. Hij liet Sapur beloven dat hij hem zou laten gaan als de dam gereed was. Men zegt dat hij veel rijkdom van hem nam en hij hem vrij liet nadat hij zij neus had afgesneden. Men zegt ook dat hij hem heeft gedood'.
Het episch verslag van de koningen door Firdawsi geeft een poetische blik op de strijd tussen de Romeinen en de Perzen: 'De tijd kwam dat werd bekend gemaakt dat de troon vacant was. Ardashir, de wijze koning, liet de troon en de kroon na aan Shapur. Opstand brak uit in elk land en iedere regio en toen de berichten hierover bekend werden bij Shapur mobiliseerde hij zijn trommels, banieren en zijn troepen. Zo ver als in Paluina zette hij een lichte infanterie eenheid in zonder volledige uitrusting en gevolg. Vanuit Cappadocia marcheerde een leger waarvan de stof welke deed opwaaien de zon deed verduisteren. Een ander leger marcheerde vanuit Paluina welke onder commando stond van een prins genaamd Bazanush. Hij was een trotse ridder, verlicht van geest en gewaardeerd door de Caesars, een lasso werper, groot van faam en vol van respect. Toen het geroffel van de drums aan beide zeiden aanzwelde stapte de nobele prins naar voren vanuit het midden van zijn leger terwijl vanuit het leger van de vijand een gallante edelman naar voren kwam wiens naam Garshasp de leeuw was. Hij was een moedig ridder die, op de dag van de slag niets vreesde. Of het nu een woedende olifant was of een man die tegenover hem stond. De twee strijders vochten met elkaar en het stof dat opwaaide viel neer op de sterren. Zij probeerden op vele manieren hun woede op elkaar te koelen maar geen van beide kon door de ander overwonnen worden. Uiteindelijk storten de complete legers van beide kanten zich op elkaar als bergen tegen de bergen. Door het geluid van de trommels en de indiaanse gongen leek het alsof de hemel van zijn plek viel. Temidden van zijn leger werd de strijder Bazanush gevangen genomen met bloedend hart en van de Rumis in Paluina werden 10.000 strijders uit de rnagen gedood. Duizend en twee maal driehonderd werden gevangen genomen en paniek brak uit in de harten van de ovegebleven strijders. De Caesar zond een onderhandelaar naar Shapur, de zoon van Ardashir, om te vragen hoe lang hij door wilde gaan met bloedvergieten om geld. Wat zou zijn antwoord zijn aan God de meest wijze van allen als hem op de dag des oordeels werd gevraagd welk excuus hij daarvoor had? Hij, de Caesar, zou alles sturen wat hij bezat als geen verdere pijn meer werd aangedaan. Hij zou iedere vraag aangaande afkoopsommen inwilligen en vanuit zijn naaste medestanders enkele gijzelaars sturen. Het zou in geval van de koning een wijs besluit zijn geweest als hij Paluina verlaten zou hebben. Shapur bleef totdat de Caesar hem tien ossenhuiden gevuld met goud en Caesars dinars had gegeven als afkoopsom en belasting waaraan nog vele andere kostbaarheden waren toegevoegd. Ten behoeve van de gevangenen van Rum bouwde Shapur een citadel in een florerend gebied. Deze regio is nu de poort naar de Khuzis en iedere reiziger moet hier doorheen trekken. In Fars bouwde hij een grote citadel, magnifiek en rijk, en hij bouwde het fort in de stad Nishapur welke om de juiste reden Shapur-kard is genoemd. Waarheen hij ook ging nam de koning Bazanush met hem mee en luisterde naar zijn mening over alle zaken. Bij Shustar was een rivier zo breed dat zelfs vissen deze niet konden oversteken en Shapur zei tegen Bazanush: als jij een ingenieur bent, bouw mij dan een brug zo oneindig als een kabel, zo een die voor altijd op zijn plaats zal blijven staan als een voorbeeld voor de wijzen als wij al tot stof zijn vergaan. De lengte van deze brug, gerekend in cubits, zal een duizend zijn, je mag uit mijn schatkist gebruiken wat nodig is. Gebruik hier alle wijzheid van de filosofen van Rum en als de brug gereed is mag je terug keren naar je land of anders hier blijven als mijn gast voor zolang als je leeft. Bazanush ging voortvarend aan het werk en bouwde de brug in drie jaar af. Toen het werk gereed was vertrok hij vanuit Shustar en ging snel terug naar zijn eigen huis'.
De anonieme
continuator van Dio Cassius (Petrus Patricius) weet nog een voorval uit deze tijd te vermelden [frag. 3, FHG IV, p. 193]: 'Macrinus [moet zijn Macrianus] was fisci comes [beheerder van de schatkist] en annonae praefectus [had de leiding over de proviandering]. Omdat hij gehandicapt was aan een voet nam hij geen deel aan de gevechten maar bleef achter in Samosata. Hier ving hij de troepen op die terugkeerden van het front. Shapur zond Cleodonius naar hem toe, de ab admissionibus [degene die de audienties regelde van de censors bij de keizer] die gevangen was genomen samen met Valerianus. Deze moest hem aansporen om naar zijn keizer te komen. Hij weigerde om te gaan en zei: is iemand zo gek dat hij vrijwillig een slaaf en krijgsgevangene wil worden in plaat van een vrij man te zijn? En verder, degenen die mij gebieden om te gaan zijn niet mijn meesters, de ene is mijn vijand en de andere, die niet eens meester is over zichzelf kan niet onze meester zijn. Hij spoorde Cleodonius aan om te blijven en niet terug te gaan. Deze zei echter dat hij niet het vertrouwen zou schenden van degene die zijn heerser was. Toen hij aldus terugkeerde werd hij bij de andere krijgsgevangenen opgesloten'. Indien dit voorval op waarheid is gebaseerd kan uitgesloten worden dat Valerianus zijn leger en officieren heeft verraden aan Shapur. Cleodonius keerde vrijwillig terug in gevangenschap om het vertrouwen van zijn heerser niet te schenden. Iets wat hij niet gedaan zou hebben als Valerianus verraad zou hebben gepleegd.
Peter Patricius vermeld nog dat Shapur op weg naar huis de militaire bezetting van Edessa omkocht in ruil voor een ongestoorde terugtocht: 'Shapur, de koning van de Perzen, stak de Eufraat over en de soldaten begroetten elkaar en waren blij dat zij het gevaar waarin zij hadden verkeerd hadden afgewend. Hij zond bericht naar de soldaten in Edessa en beloofde ze hen alle Syrische geld te geven wat hij bij zich had als zij hem ongehinderd lieten terugtrekken en hem niet zouden aanvallen want zij zouden dan door hem langs alle kanten aangevallen worden wat hem moeite en snelheidsverlies zou opleveren. Hij zei dat hij dit aanbod niet deed uit vrees maar omdat hij snel naar huis wilde om op tijd terug te zijn om deel te nemen aan een viering in zijn eigen thuis. De soldaten kozen om het geld aan te nemen en hem te laten passeren'.
Over wat Valerianus werd aangedaan tijdens zijn gevangenschap vermeld Lactantius: 'Sapores, de koning van de Perzen, die hem [Valerianus] gevangen had genomen, telkens wanneer hij zijn rijtuig wilde betreden of zijn paard wilde bestijgen, commandeerde de Romein om te knielen en hem zijn rug aan te bieden. Hij zette zijn voet op de schouders van Valerianus terwijl hij met een grijns zei: dit is de waarheid, niet wat de Romeinen afbeelden en schrijven'. [Dat Valerianus werd gebruikt als opstapje door Shapor vermelden ook Aurelius Victor en Orosius]. 'Valerianus leefde nog een aanzienlijke tijd onder de wel verdiende beledigingen van zijn overwinnaar zodat de Romeinse naam nog lang werd bespot en belachelijk gemaakt door de barbaren. Aan de ernst van zijn straf werd nog toegevoegd dat, ondanks dat hij een keizer als zoon had, er niemand was te vinden die zijn gevangenschap en slechte behandeling wilde wreken. Hij werd naderhand ook niet terug geeist nadat zijn beschamende en oneervolle leven was beeindigt. Hij werd gevild en zijn huid van zijn vlees gehaald welke rood werd geverfd en in een tempel werd geplaatst van de goden van de barbaren'. [Ook Georgius Cedrenus vermeld dat Valerianus werd ontdaan van zijn huid]. 'De herinnering aan deze veel betekenende overwinning moest levend gehouden worden en dit spectakel moest altijd vertoond worden aan onze ambassadeurs als een waarschuwing aan de Romeinen. Als zij de resten van hun gevangen genomen keizer zouden zien in een Perzische tempel dan zouden zij niet zo overtuigd meer zijn van hun eigen kracht'.
Aurelius Victor en Lactantius weten te vermelden dat Valerianus een behoorlijke tijd in gevangenschap heeft geleefd dus mogelijk is hij pas rond 263/264 in gevangenschap gestorven. Valerianus is nooit vergoddelijkt, waarschijnlijk omdat hij door de vijand gevangen werd genomen en ook in gevangenschap is gestorven. Er bestaan zogenaamde consecratio munten met op de voorzijde de oude Valerianus met de tekst IMP VALERIANVS P AVG en op de keerzijde een brandend altaar met de tekst CONSECRATIO (Oman 1932). Omdat deze munten uiterst zeldzaam zijn en Valerianus op voorzijde geen DIVO wordt genoemd handelt het hier waarschijnlijk om hybride munten waarvan voor- en keerzijde niet bij elkaar horen.
De aanmuntingen te Alexandrië op naam van Valerianus eindigen met het jaar 7 (29 augustus 259 t/m 29 augustus 260). In noord Afrika was het nieuws van zijn gevangenneming nog niet doorgedrongen toen waarschijnlijk ergens in september 260 nog een inscriptie aan hem is gewijd (CIL 8. 23877 = ILT 1416) waarin hij COS IIII TRP VIIII wordt genoemd [Armstrong 1987]. Het nieuws van zijn gevangenneming moet ergens begin september 260 in Europa zijn aangekomen. Volgens de Historia Augusta waren ten tijde van Valerianus nederlaag Gallienus en Volusianus consuls. Dit kan niet juist zijn omdat zij volgens onze jaartelling beiden consul werden op 1 januari 261.
Literatuur:
[Göbl 2000] - Die Münzprägung der Kaiser Valerianus I./Gallienus/Saloninus (253/268), Regalianus (260) und Macrianus/Quietus (260/262). MIR Bd. 36. Wien 2000.
[Res Gestae Divi Saporis] Engelse vertaling van de "Res Gestae Divi Saporis" gebaseerd op de originele tekst in het Parthisch en Middel Perzisch door M. Sprengling. Als bron is de losse vertaling gebruikt gepubliceert door Warren Soward.
[Rostovtzeff 1943] - Rostovtzeff, Michael I. "Res Gestae Divi Saporis and Dura." Berytus 8:1 (1943): 17–60.
[Zosimus] – Historia Nova (ca. 498-518).
[Jordanes] - Getica (ca. 551).
[Zonaras] – Epitome Historiarum (ca. 1150).
[Georgius Syncellus] - Chronographiae (eind 8e eeuw / begin 9e eeuw).
[De kroniek van Se'ert] - Gecompileerd rond ca. 1036 (Arabisch).
[Tabari] - Abu Ja'far Muhammad ibn Jarir at-Tabari, islamitisch historicus en Korangeleerde. Tarikh ar-rusul wal-muluk (geschiedenis van de profeten en koningen tot ca. 915, geschreven 9e/10e eeuw).
[Firdawsi] - Episch verslag van de koningen (Nieuw Perzisch), geschreven rond ca. 1010.
[Anonieme continuator van Cassius Dio] – Waarschijnlijk Petrus Patricius (Peter de Patricier ca. 500-565) of
[Petrus Patricius] - Fragmentarisch bewaard gebleven delen van zijn werk (ca. 500–565).
[Lactantius] – De Mortibus Persecutorum (ca. 250-320).
[Aurelius Victor] - Liber de Caesaribus (ca. 320-390).
[Orosius] – Historiae Adversum Paganos (ca. 385-420).
[Georgius Cedrenus] - Compendium historiarum (ca. eind 11e eeuw).
[Oman 1932] - Oman, Charles William Chadwick, Sir. Valerian's "Consecratio." Numismatic Chronicle 1932.